In ‘God’s Own Country’, zoals de Nieuw-Zeelanders hun land noemen, is een grote variatie aan landschapsvormen te zien. Maar lees eerst even hoe deze landschappen zijn ontstaan en gevormd.

Ongeveer 130 miljoen jaar geleden behoorde Nieuw-Zeeland samen met Australië, Antarctica, Afrika en Zuid-Amerika tot het supercontinent Gondwana. Geologen vermoeden dat de Nieuw-Zeelandse continentale plaat 100 miljoen jaar geleden losraakte van het Australische deel van Gondwana en zich er langzaam van isoleerde. De Nieuw-Zeelandse continentale plaat lag grotendeels onder water, maar door ophoping van door bezinking gevormd gesteente kwamen delen ervan boven de zeespiegel te liggen. Na miljoenen jaren dwalen kwam Nieuw-Zeeland stil te liggen op de grillige grens van twee grote tectonische schollen. Het Noordereiland en het westelijk deel van het Zuidereiland op de Australische schol, het oostelijk- en zuidelijk deel van het Zuidereiland op de Pacifische schol. Door het over elkaar heen bewegen van beide schollen werden op het Zuidereiland de alpen opgestuwd. De heuvels en bergen op het Noordereiland zijn van vulkanische oorsprong. Zo zijn in Auckland en omgeving meer dan vijftig oude vulkanen waarneembaar.

Lake Taupo, het grootste meer van het land, is een met water gevulde krater van een megavulkaan. Vulkaanuitbarstingen vonden ook in zee plaats en zo ontstonden bij het Zuidereiland de vulkanische eilanden Kaikoura, Banks en Otago. Ze vervormden tot schiereilanden, door het vele puin dat door rivieren in de oceaan werd geloosd. Gebergtevorming vindt nog steeds plaats als gevolg van actief vulkanisme en het langs elkaar schuren van de twee eerdergenoemde schollen. De Zuidelijke Alpen worden ieder jaar een centimeter hoger. Een gevolg is ook dat het land voortdurend geplaagd wordt door aardschokken. De meeste zijn zo licht dat ze alleen met gevoelige apparatuur registreerbaar zijn. Toch is het land ook al enkele keren door zware aardbevingen getroffen.