De mythische figuur Maui, half god en half zeerover, bevoer de zuidelijke zeeën van de Polynesische archipel en trok op zekere dag het Noordereiland als een enorme vis uit zee omhoog. Inderdaad heeft het Noordereiland met een beetje fantasie de vorm van een vis, waarbij Northland en de Bay of Islands het staartstuk vormen, Lake Taupo het hart en Wellington Harbour en Lake Wairarapa de ogen. De ronde vorm van Hawkes Bay aan de oostkust laat zien waar de vishaak heeft gezeten. De omhooggehaalde vis werd ‘Te Ika-nui-a-Maui’ genoemd, dat ‘de grote vis van Maui’ betekent. In deze indrukwekkende scheppingsmythe was het Zuidereiland (Te Waipounamu) de kano van Maui en Stewart Island (Rakiura) zijn anker. Waarschijnlijk is deze mythe een poëtische weergave van de ontdekking van Nieuw-Zeeland.

Aotearoa

Zeevaarder Kupe gaf het door Maui opgeviste land als eerste een naam. Hij ontdekte omstreeks het jaar 925 een land, waarboven een laaghangende bewolking hing. Hij noemde het Aotearoa, dat ‘Land van de lange witte wolk’ betekent. Kupe bereikte Nieuw-Zeeland waarschijnlijk in het uiterste noorden, verkende de oostkust van het Noordereiland en een deel van het Zuidereiland. Terug in zijn vaderland Hawaiki vertelde hij enthousiast over de ontdekte eilanden, waar bossen groeiden vanaf de oceaan tot de hoge bergen, met toppen zo wit als het schuim van de zee. Kupe maakte diepe indruk met zijn verhaal over de moa, een vogel van wel twee mensen hoog. Hij liet hen ook een stuk meegenomen jade, dat door zijn hardheid geschikt was om wapens, werktuigen en sieraden van te maken.

Rond 1200 werd Hawaiki geteisterd door stammenoorlogen, overbevolking en dodelijke ziekten. Nu pas besloten groepen Maori de oversteek naar het beloofde land te wagen in kano’s met romantische namen als ‘Te Arawa’ (de haai), ‘Mataatua’ (gezicht van een god), ‘Kurahaupo’ (stormwolk) en ‘Tokomaru’ (het leger van de oorlogsgod). Maanden later bereikten zij Aotearoa in een baai waar een aangespoelde walvis lag. Ze gaven het daarom de naam ‘Whangapararoa’. Deze baai lag onder de beschermende punt van Cape Runaway, een kaap die ook nu nog voor de Maori van grote betekenis is.

Moa-jagers

Kupe had dan wel geen mensen gezien, maar Aotearoa was wel degelijk bevolkt. Er woonden primitieve stammen afkomstig van eilanden uit Oost-Polynesië. Dit baseren archeologen op het feit dat in Nieuw-Zeeland gevonden vishaken, stenen bijlen en sieraden overeenkomen met soortgelijke voorwerpen uit het oostelijke deel van de Stille Oceaan. Deze zogenaamde Moriori waren klein van bouw, hadden een donkere huid, kroeshaar en een brede neus. Zij zijn waarschijnlijk rond het jaar 700 naar Nieuw-Zeeland en de Chathameilanden overgestoken. Hun belangrijkste voedselbron vormden de spectaculaire moa’s, waarvan er 25 soorten in Nieuw-Zeeland voorkwamen.

Deze grote, vleugelloze vogels konden wel drie meter hoog worden. Moa’s waren eenvoudig te vangen en dat heeft uiteindelijk tot hun uitsterven geleid. Behalve voor het vlees was deze vogel ook nog voor andere doeleinden belangrijk. Zo werden Moriori-leiders begraven met enorme kettingen van moa-beenderen en met water gevulde moa-eieren om mee te nemen naar het hiernamaals. Naast jagers en vissers waren de Moriori in beperkte mate ook landbouwers. Er zijn stenen opslagplaatsen gevonden, waarin vermoedelijk zoete aardappelen en vruchten bewaard werden. De Moriori waren geen krijgers, want ze leefden in nederzettingen op open land en hadden geen wapens. Ze waren dan ook kansloos tegen de krijgslustige Maori. Helaas is van de Moriori weinig bekend.

Maori

De nederzettingen van de Maori werden pa’s genoemd. Een pa omvatte een groot stuk grond met daarop houten hutten en voedselbewaarplaatsen. Het ontmoetingshuis was hun belangrijkste en mooiste gebouw. In dat huis werd vergaderd, getrouwd, gerouwd en gefeest. Omdat vrijwel alle Maori-stammen elkaar naar het leven stonden, werden pa’s bij voorkeur gebouwd op heuvels of gemakkelijk verdedigbare eilanden. De nederzetting werd beschermd door een aarden wal en palissaden. De Maori verbouwden groenten en zoete aardappelen (kumara’s) op kleine akkers. Ze gebruikten houten gereedschap en lieten geen dieren voor hen werken. Hun wapens daarentegen waren van steen, hout of been. Als hun territorium te klein werd, dan vielen ze gewoon een nabijgelegen stam aan.

De vijandelijke stamleden die de bloedige gevechten overleefden, werden als slaaf tewerkgesteld of opgegeten. De Maori hadden geen kennis van materialen of pottenbakken. Maar hout bewerken konden ze als geen ander. Vooral de houten panelen, bestemd voor hun ontmoetingshuizen, werden kunstig bewerkt. Van been en jade werden mooie kunstvoorwerpen geslepen. De mannen ontleenden hun status aan hun tatoeages. Ze konden hun status verhogen door dapper gedrag te vertonen tijdens oorlogen. De stamleider en de priesters hadden de hoogste status. Het stamleiderschap werd van vader op zoon doorgegeven. De Maori waren in vergelijking met andere Polynesische volkeren hoog ontwikkeld.