In Nieuw-Zeeland zijn de seizoenen tegenovergesteld aan Europa.
- voorjaar: september, oktober en november
- zomer: december, januari en februari
- najaar: maart, april en mei
- winter: juni, juli en augustus
Wordt het in Europa warmer als je naar het zuiden reist, in Nieuw-Zeeland wordt het dan juist koeler. Je reist tenslotte van de evenaar af. De gemiddelde temperatuur ligt op het Noordereiland dan ook hoger als op het Zuidereiland. In het gebied ten noorden van Auckland heerst een subtropisch klimaat. Het is er in de zomer zonnig en warm. Er kunnen wel plensbuien vallen. Vorst komt er niet voor. In de rest van het land is sprake van een gematigd zeeklimaat. Dat klimaat wordt gekenmerkt door zachte winters en warme zomers. De zomer duurt langer dan bij ons. Regen valt het gehele jaar door, maar vooral in het voor- en najaar. In het Tongariro nationaal park, het Mount Egmont nationaal park en in de Zuidelijke Alpen heerst op grote hoogten een subpolair klimaat. De zomers zijn daar fris en de winters koud met sneeuw en vorst. Op de hoogste bergtoppen ligt eeuwige sneeuw. Met name de alpen hebben een eigen onvoorspelbaar microklimaat. Wees altijd voorbereid op regen en sterke temperatuurdalingen. In alle nationale parken kunt u bij het bezoekerscentrum het lokale weerbericht achterhalen.
Nieuw-Zeeland ligt in een gordel van westenwinden, met wisselende drukgebieden, die zich in oostwaartse richting verplaatsen. Deze druksystemen worden sterk beïnvloed door de bergketens op het Noorder- en Zuidereiland. Hierdoor kunnen grote weersverschillen tussen het westen en het oosten ontstaan. In het westen valt de meeste regen, met name op het Zuidereiland. Er is daar sprake van stuwingsregens. De met regen gevulde wolken, afkomstig van de Tasmanzee, worden door de Zuidelijke Alpen gedwongen te stijgen en verliezen daardoor hun lading. Westland wordt om die reden door de Nieuw-Zeelanders ‘wetland’ genoemd.
Aan de oostkant van de alpen valt weinig regen en is het landschap droog en dor. Het Zuidereiland kent grote temperatuurverschillen. In het noorden en oosten is het doorgaans warm en droog. In het westen en zuiden is het koeler en natter. Het waait op beide eilanden het hardst aan de westkust. Op het eiland Stewart zijn de zomers fris en bijzonder regenachtig. In de winter kan het in de bergen licht vriezen.
Door de schone atmosfeer is de straling van de zon erg fel. Je verbrandt dan ook snel. Wees vooral de eerste weken erg voorzichtig en draag een pet of hoed. Zit nooit te lang in de zon.